De Ree komt vrijwel in heel Europa voor in allerlei natuurgebieden, van zeeniveau tot boven de boomgrens. Het relatief kleine hoefdier is familie van de hertachtigen.
Voor 1875 kwam de Ree nog weinig voor in Nederland. Enkel op de Veluwe en in Limburg waren populaties Reeën te vinden. In de loop van de 20e eeuw kwam daar verandering in door de aanleg van bossen. Het dier vestigde zich in duingebieden, op de waddeneilanden en nieuw aangelegde natuurgebieden.
Reeën zijn minder bekend dan Edelherten, dit is altijd al zo geweest. Ook op oude schilderijen, prenten of familiewapens kwamen alleen Edelherten voor. De reden hiervoor is dat de Ree niet als een jachttrofee gezien werd zoals het Edelhert.
De ree is een evenhoevig zoogdier uit de familie van de hertachtigen. Het heeft opvallend grote oren, grote ogen, een zwarte neus en een witte kin. Mannelijke reeën dragen een gewei. Reeën hebben in de zomer een zandgele tot roodbruine vacht die in de winter verkleurt van grijsbruin tot zwart. De jonge dieren hebben een rij witte vlekken op hun rug en flanken.
Het vlees van een ree is heerlijk zacht, mager en van hoge kwaliteit. Deze dieren leven gelukkig in het wild en verzamelen hun eigen voedsel in de Veluwse bossen. Reeën zijn herbivoren, maar geen grazers zoals het Edelhert. Reeën ‘knabbelen’ van allerlei struiken, paddenstoelen en grassen. Hun keuken is dan ook zeer gevarieerd, en dat proef je!